Post by Erwin on Dec 5, 2009 16:05:29 GMT 1
Voor de rompers onder ons, en dan vooral de mensen die denken dat je niet uit de handen mag slaan
BASKETBAL
Basketbal
Bal in/uit
De bal is uit als hij de lijn of een voorwerp raakt buiten het veld, bijvoorbeeld de vloer, de muur of de bank. De rode lijnen horen bij het basketbalveld. Als de bal uit is hervat de tegenpartij het spel aan de zijlijn of achterlijn. Als er gescoord is, begin je het spel vanaf de achterlijn.
Vrije worp
Na een overtreding (persoonlijke fout) volgt er één of meerdere vrije worpen.
* 1 vrije worp wanneer de aanvallende speler een doelpoging onderneemt en scoort.
* 2 vrije worpen wanneer de aanvallende speler een doelpoging onderneemt en mist.
* 3 vrije worpen wanneer de aanvallende speler buiten de driepuntslijn een doelpoging onderneemt en mist.
De andere spelers mogen pas de bucket weer in als de speler die de vrije worp neemt de laatste bal los heeft gelaten.
Wedstrijd
Basketbal speel je 5 tegen 5. Een wedstrijd duurt 4x10 minuten. Tijdens een wedstrijd mag onbeperkt worden gewisseld.
Sprongbal
Het spel begint met een sprongbal in de middencirkel. Als twee spelers de bal tegelijk stevig vasthebben, geeft de scheidsrechter een sprongbal in de dichtstbijzijnde cirkel. De twee spelers staan schouder aan schouder met de armen omlaag. De scheidsrechter gooit de bal recht omhoog tussen de twee spelers in. Zij mogen de bal alleen wegtikken en niet vangen.
Loopregel
Je mag niet lopen met de bal als je de bal in de hand(en) houdt. Als je dribbelt en wilt stoppen met dribbelen, moet je dat in twee passen doen. Dat wordt het twee-tellen-ritme genoemd. In één pas stoppen mag ook, maar als je meer dan twee passen maakt, is het een loopfout. De scheidsrechter geeft dit aan door met de armen om elkaar heen te draaien.
Pivoteren
Als je in twee passen gestopt bent, mag je op het achterste been ronddraaien (pivoteren). Als je na het afstoppen met beide voeten naast elkaar staat, mag je de pivotvoet uitkiezen. Je mag de voet van het achterste been niet optillen anders maak je een loopfout (denk aan je passer bij wiskunde. Je achterste been is de naald, je voorste het potlood waarmee je cirkels kunt trekken).
Second-dribble
Een dribel stopt wanneer je de bal in twee handen pakt. Begin je opnieuw te dribbelen, dan is er sprake van second-dribble (2e dribbel). De tegenstander krijgt dan een vrije worp. Je mag niet met twee handen tegelijk stuiten. Ook dan is er sprake van second-dribble.Je mag natuurlijk wel afwisselend stuiten met je linker- en je rechterhand.
Persoonlijke fout (‘P’)
Als een speler een tegenspeler aanraakt (lichamelijk contact), is dat een persoonlijke fout, een P. Op de armen slaan of duwen is dus niet toegestaan. De bal uit handen slaan mag wel zolang je niet op de handen slaat. [/b]Als een aanvaller tegen een verdediger oploopt dan heet dit een aanvallende fout. Loopt een verdediger tegen een aanvaller op dan heet dit een verdedigende fout. Heeft een speler 5 P’s in een wedstrijd dan moet hij het veld verlaten maar moet wel door een andere speler worden vervangen.
Scoren
Wanneer de bal door de ring gaat, telt dit normaal gesproken voor twee punten (bijvoorbeeld via een lay-up). Een vrije worp telt voor één punt. Scoor je buiten de driepuntslijn (grote halfronde rode cirkel om de basket) dan telt deze voor drie punten.
Chest-pass (tweehandige borstpass)
De chestpass wordt het meeste toegepast. Je kunt er nauwkeurig mee gooien over een korte afstand.
Ga als volgt te werk:
* Plaats je handen aan de zijkant van de bal, je vingers wijzen daarbij naar achteren en de duimen omlaag. Je draagt de bal op borsthoogte.
* Stap in de richting waarin je wilt spelen, laat je achterste voet staan.
* Duw dan de bal van je weg en klap je polsen om in de richting van degene naar wie je gooit.
* De bal moet uit jouw handen zijn voordat de achterste voet van de grond komt (anders is het een loopfout)
Bounce-pass (stuitpass)
Deze techniek kun je gebruiken wanneer er een tegenstander tussen staan (om hem te omspelen).
Ga als volgt te werk:
* Volg de eerste twee stappen van de chest-pass.
* Duw dan de bal van je weg en klap je polsen op het laatste moment naar beneden om. De bal gaat naar de grond. Zorg dat de bal op ongeveer ¾ van de af te leggen afstand stuit
Baseball-pass (bovenhandse strekworp)
De worp wordt gebruikt voor het overbruggen van een grotere afstand.
Ga als volgt te werk: (voorbeeld is voor een rechtshandig iemand)
* Draai je linkerschouder naar de werprichting
* Stap met je linkervoet uit
* Gooi de bal vlak langs je oor en wijs hem na
Lay-up
Met de lay-up kun je een afstand naar de basket overbruggen, je kunt dan van dichtbij doelen. De kans dat je met een lay-up scoort, is groter dan bij een afstandsschot.
Ga als volgt te werk: (voorbeeld is voor een rechtshandig iemand)
* Dribbel naar de basket onder een hoek van ongeveer 45 graden.
* Pak de bal vast met twee handen, nu mag je nog twee passen maken (rechts, links). Dit wordt het twee-tellen-ritme genoemd.
* Zet met één voet af (links) in de richting van de basket, til van het andere been de knie op, zo spring je hoger.
* Begeleid de bal zo lang mogelijk en doel éénhandig via het bord (“postzegel plakken”). Land weer op twee benen
Setshot (standschot)
Deze techniek wordt meestal gebruikt bij de vrije worp en wanneer iemand volledig vrij staat.
Ga als volgt te werk:
* Ga met je voeten op schouderbreedte naast elkaar staan. Houdt je sterkste hand achter de bal en je andere hand aan de zijkant.
* Kijk over de bal naar de ring.
* Breng de bal omhoog en zak tegelijk een beetje door je knieën. Je kijkt nu door je armen naar de ring. De pols van je sterkste hand is helemaal naar achteren geklapt.
* Strek je sterkste arm volledig uit en klap je pols om. Tegelijk met het strekken van je arm strek je de benen (zonder sprong). Als het goed is draait de bal tijdens zijn vlucht achterwaarts. Dit noemt men backspin en zorgt ervoor dat de bal remt op het bord en niet zo hard terugspringt.
Jumpshot (sprongschot)
Deze techniek wordt meestal gebruikt als je over iemand heen wil schieten.
Ga als volgt te werk:
* Volg de eerste drie stappen van het set-shot.
* Strek je benen en als je in de lucht bent strek je de sterkste arm en klap je de pols om.
Man-to-man-verdediging (M2M)
Verdedig steeds een vaste tegenstander. Zorg ervoor dat je steeds tussen die persoon en jouw basket blijft. Blijf tijdens het verdedigen om je heen kijken. Hierdoor kun je beter voorspellen wat je tegenstander gaat doen. Drijf een speler die dribbelt naar de zijlijn.
Half-court en full-court wil niets anders zeggen dat je op je eigen helft verdedigt of het hele veld (Half-court M2M of Full-court M2M).
Zone-verdediging
Hierbij verdedigt iedere speler een bepaald gebied van de bucket, een zogenaamde zone. De spelers verplaatsen zich naar de bucket, waar de bal is. Hierdoor wordt de tegenstander ver van de basket gehouden.
Ga als volgt te werk:
* Spreek met je team af wie op welke plek gaat verdedigen.
* Blijf op je plek en laat de tegenstander naar jou toekomen. Stop de tegenstander met dribbelen ga dan op hem af zodat je de pass of het schot kunt verhinderen.
BASKETBAL
Basketbal
Bal in/uit
De bal is uit als hij de lijn of een voorwerp raakt buiten het veld, bijvoorbeeld de vloer, de muur of de bank. De rode lijnen horen bij het basketbalveld. Als de bal uit is hervat de tegenpartij het spel aan de zijlijn of achterlijn. Als er gescoord is, begin je het spel vanaf de achterlijn.
Vrije worp
Na een overtreding (persoonlijke fout) volgt er één of meerdere vrije worpen.
* 1 vrije worp wanneer de aanvallende speler een doelpoging onderneemt en scoort.
* 2 vrije worpen wanneer de aanvallende speler een doelpoging onderneemt en mist.
* 3 vrije worpen wanneer de aanvallende speler buiten de driepuntslijn een doelpoging onderneemt en mist.
De andere spelers mogen pas de bucket weer in als de speler die de vrije worp neemt de laatste bal los heeft gelaten.
Wedstrijd
Basketbal speel je 5 tegen 5. Een wedstrijd duurt 4x10 minuten. Tijdens een wedstrijd mag onbeperkt worden gewisseld.
Sprongbal
Het spel begint met een sprongbal in de middencirkel. Als twee spelers de bal tegelijk stevig vasthebben, geeft de scheidsrechter een sprongbal in de dichtstbijzijnde cirkel. De twee spelers staan schouder aan schouder met de armen omlaag. De scheidsrechter gooit de bal recht omhoog tussen de twee spelers in. Zij mogen de bal alleen wegtikken en niet vangen.
Loopregel
Je mag niet lopen met de bal als je de bal in de hand(en) houdt. Als je dribbelt en wilt stoppen met dribbelen, moet je dat in twee passen doen. Dat wordt het twee-tellen-ritme genoemd. In één pas stoppen mag ook, maar als je meer dan twee passen maakt, is het een loopfout. De scheidsrechter geeft dit aan door met de armen om elkaar heen te draaien.
Pivoteren
Als je in twee passen gestopt bent, mag je op het achterste been ronddraaien (pivoteren). Als je na het afstoppen met beide voeten naast elkaar staat, mag je de pivotvoet uitkiezen. Je mag de voet van het achterste been niet optillen anders maak je een loopfout (denk aan je passer bij wiskunde. Je achterste been is de naald, je voorste het potlood waarmee je cirkels kunt trekken).
Second-dribble
Een dribel stopt wanneer je de bal in twee handen pakt. Begin je opnieuw te dribbelen, dan is er sprake van second-dribble (2e dribbel). De tegenstander krijgt dan een vrije worp. Je mag niet met twee handen tegelijk stuiten. Ook dan is er sprake van second-dribble.Je mag natuurlijk wel afwisselend stuiten met je linker- en je rechterhand.
Persoonlijke fout (‘P’)
Als een speler een tegenspeler aanraakt (lichamelijk contact), is dat een persoonlijke fout, een P. Op de armen slaan of duwen is dus niet toegestaan. De bal uit handen slaan mag wel zolang je niet op de handen slaat. [/b]Als een aanvaller tegen een verdediger oploopt dan heet dit een aanvallende fout. Loopt een verdediger tegen een aanvaller op dan heet dit een verdedigende fout. Heeft een speler 5 P’s in een wedstrijd dan moet hij het veld verlaten maar moet wel door een andere speler worden vervangen.
Scoren
Wanneer de bal door de ring gaat, telt dit normaal gesproken voor twee punten (bijvoorbeeld via een lay-up). Een vrije worp telt voor één punt. Scoor je buiten de driepuntslijn (grote halfronde rode cirkel om de basket) dan telt deze voor drie punten.
Chest-pass (tweehandige borstpass)
De chestpass wordt het meeste toegepast. Je kunt er nauwkeurig mee gooien over een korte afstand.
Ga als volgt te werk:
* Plaats je handen aan de zijkant van de bal, je vingers wijzen daarbij naar achteren en de duimen omlaag. Je draagt de bal op borsthoogte.
* Stap in de richting waarin je wilt spelen, laat je achterste voet staan.
* Duw dan de bal van je weg en klap je polsen om in de richting van degene naar wie je gooit.
* De bal moet uit jouw handen zijn voordat de achterste voet van de grond komt (anders is het een loopfout)
Bounce-pass (stuitpass)
Deze techniek kun je gebruiken wanneer er een tegenstander tussen staan (om hem te omspelen).
Ga als volgt te werk:
* Volg de eerste twee stappen van de chest-pass.
* Duw dan de bal van je weg en klap je polsen op het laatste moment naar beneden om. De bal gaat naar de grond. Zorg dat de bal op ongeveer ¾ van de af te leggen afstand stuit
Baseball-pass (bovenhandse strekworp)
De worp wordt gebruikt voor het overbruggen van een grotere afstand.
Ga als volgt te werk: (voorbeeld is voor een rechtshandig iemand)
* Draai je linkerschouder naar de werprichting
* Stap met je linkervoet uit
* Gooi de bal vlak langs je oor en wijs hem na
Lay-up
Met de lay-up kun je een afstand naar de basket overbruggen, je kunt dan van dichtbij doelen. De kans dat je met een lay-up scoort, is groter dan bij een afstandsschot.
Ga als volgt te werk: (voorbeeld is voor een rechtshandig iemand)
* Dribbel naar de basket onder een hoek van ongeveer 45 graden.
* Pak de bal vast met twee handen, nu mag je nog twee passen maken (rechts, links). Dit wordt het twee-tellen-ritme genoemd.
* Zet met één voet af (links) in de richting van de basket, til van het andere been de knie op, zo spring je hoger.
* Begeleid de bal zo lang mogelijk en doel éénhandig via het bord (“postzegel plakken”). Land weer op twee benen
Setshot (standschot)
Deze techniek wordt meestal gebruikt bij de vrije worp en wanneer iemand volledig vrij staat.
Ga als volgt te werk:
* Ga met je voeten op schouderbreedte naast elkaar staan. Houdt je sterkste hand achter de bal en je andere hand aan de zijkant.
* Kijk over de bal naar de ring.
* Breng de bal omhoog en zak tegelijk een beetje door je knieën. Je kijkt nu door je armen naar de ring. De pols van je sterkste hand is helemaal naar achteren geklapt.
* Strek je sterkste arm volledig uit en klap je pols om. Tegelijk met het strekken van je arm strek je de benen (zonder sprong). Als het goed is draait de bal tijdens zijn vlucht achterwaarts. Dit noemt men backspin en zorgt ervoor dat de bal remt op het bord en niet zo hard terugspringt.
Jumpshot (sprongschot)
Deze techniek wordt meestal gebruikt als je over iemand heen wil schieten.
Ga als volgt te werk:
* Volg de eerste drie stappen van het set-shot.
* Strek je benen en als je in de lucht bent strek je de sterkste arm en klap je de pols om.
Man-to-man-verdediging (M2M)
Verdedig steeds een vaste tegenstander. Zorg ervoor dat je steeds tussen die persoon en jouw basket blijft. Blijf tijdens het verdedigen om je heen kijken. Hierdoor kun je beter voorspellen wat je tegenstander gaat doen. Drijf een speler die dribbelt naar de zijlijn.
Half-court en full-court wil niets anders zeggen dat je op je eigen helft verdedigt of het hele veld (Half-court M2M of Full-court M2M).
Zone-verdediging
Hierbij verdedigt iedere speler een bepaald gebied van de bucket, een zogenaamde zone. De spelers verplaatsen zich naar de bucket, waar de bal is. Hierdoor wordt de tegenstander ver van de basket gehouden.
Ga als volgt te werk:
* Spreek met je team af wie op welke plek gaat verdedigen.
* Blijf op je plek en laat de tegenstander naar jou toekomen. Stop de tegenstander met dribbelen ga dan op hem af zodat je de pass of het schot kunt verhinderen.